In een bootje op weg naar Europa 

Geschreven door Tabesh Naim 

Toen ik uit de gevangenis van een krijgsheer ontsnapte, dacht ik aan mijn publicaties waarin ik kritiek had op de autoriteiten die verantwoordelijk waren voor een burgeroorlog. Ik streed tegen de oorlog, het geweld en de verdeling van het land. Daardoor zat ik vijf jaar lang in de gevangenis.

Mijn ouderlijk huis kon ik met moeite vinden. Het leek meer op een ruïne dan op een huis. Daar waren mijn moeder, mijn vrouw en kinderen die vijf jaar lang op mijn terugkomst hadden gewacht. Het was niet moeilijk om op het gezicht van mijn moeder de sporen van de jaren te zien. We waren blij maar toen ik hoorde dat mijn vader en mijn oudste zoon waren doodgeschoten en de andere familieleden hun huizen moesten verlaten, werd de sfeer triester dan ooit.

Na een paar dagen zei mijn moeder dat ik het land moest verlaten. 'Je wordt zeker gezocht. Het is niet alleen voor jezelf maar ook voor de hele familie gevaarlijk, de ellende is nog niet voorbij'.

Het was nacht, iedereen sliep behalve mijn moeder en ik. Ze had veel te vertellen.

Ik kon me niet losmaken van mijn gedachten: hoe kan ik mijn gezin, mijn lot en -landgenoten verlaten? Hoe kan ik me ergens gelukkig voelen als mijn familie in gevaar is en mijn land onder vuur ligt? Steeds dacht ik aan mijn vlucht aan mijn onzekere toekomst in een vreemd land en ook aan mijn gevaarlijke reis onder zware omstandigheden met strenge regels en zonder garanties.

Iemand bracht mij in contact met een smokkelaar( begeleider) om mijn reis te organiseren, een reis in een boot vanuit Afrika naar Europa zonder geldige documenten.

Met moeite keek ik in de ogen van mijn gezinsleden omdat ik hen in mijn eigen belang ging verlaten.

De volgende avond vertelde ik aan mijn vrouw over de geplande reis. Ze keek mij verbaasd aan, in stilte gleden de tranen over haar wangen en zonder iets te zeggen, ging ze naar buiten. De kinderen konden mij helemaal niet begrijpen. Ze vroegen mij: ‘Ga je alleen? En wij?’ Daar kon ik geen antwoord op bedenken.

Voor mijn reis moest ik alles verkopen behalve een koe en een paar schapen. Met moeite nam ik afscheid; dit waren de meest trieste momenten die ik ooit heb meegemaakt. Mijn moeder stond met behulp van haar stok op en zei: ’Ruffen doe voorzichtig en schrijf regelmatig! We rekenen op je, jij moet overleven en ik zal voor je succes bidden’.

Het was tegen twee uur ’s nachts. Er waren veel mensen, ook vrouwen en kinderen. Bij de ingang betaalde ik voor mijn reis en ik ging verder. Het was een vissersbootje en we moesten beneden in een afgesloten ruimte stil blijven zitten. Die ruimte was voor vissen bestemd waardoor het er erg stonk. In die kleine ruimte zaten we met 83 personen dicht op elkaar en het was streng verboden om naar boven te gaan.

De tocht was nog maar net begonnen of de vluchtelingen ergerden zich al over de situatie en het onmenselijke gedrag van de ‘begeleiders’. Eerst voelden de kinderen zich benauwd en misselijk en daarna ook de volwassenen. Op een gegeven moment zag ik dat er water naar binnen stroomde. Toen dacht ik aan mezelf, aan mijn gezin, aan mijn reiskosten en naast me zag ik de schaduw van de dood. Iedereen probeerde naar boven te gaan maar door de duizeligheid waren sommigen daar niet toe in staat. De bootvluchtelingen waren zelfs bereid om de ‘begeleiders’ te lynchen. Ik pakte een kindje dat in coma lag en probeerde om het naar boven te brengen terwijl zijn ouders met hun andere kinderen bezig waren. Het bootje lag stil en de stuurman zei:’ We kunnen dit niet oplossen, ik kan verder niets doen’.

Wij moesten zo snel mogelijk hulp vragen maar hoe en waarvandaan? We maakten een vuurtje als noodsignaal en daarvoor gebruikten we onze eigen kleren. We raakten in paniek en voor de eerste keer zag ik dat mannen in het bijzijn van hun gezinnen ook kunnen huilen.

De kustwacht kwam eraan en wij werden teruggebracht naar ons vertrekpunt. Daar wachtten o.a politie, journalisten en fotografen ons op. De politie wilde weten waarom ik op de vlucht was en wie ons begeleidde. Ze stelden tientallen andere vragen. Toen werd bekend dat drie medereizigers waren verdronken en dat de artsen zeven kinderen niet meer konden redden.

Ik moest een paar weken in de gevangenis blijven, maar toch was ik blij dat ik het had overleefd.

Met lege handen kwam ik terug in mijn huis. Mijn vrouw en kinderen waren blij maar mijn moeder niet. Ze maakte zich zorgen over het geld dat voor niets was betaald. Jij moet het nog een keer proberen!' zei mijn moeder. Dat leek mij onmogelijk want we hadden verder geen waardevolle bezittingen om te verkopen, de reis was gevaarlijker dan ik dacht en de 'begeleiders’ waren onbetrouwbare mensen met valse namen en zonder adressen.

Ik bleef zeven maanden thuis voordat ik weer in een boot stapte. De regels waren dezelfde als bij de eerste reis: je mocht weinig goederen, geen voedsel, mobieltjes en – documenten bij je hebben, je moest donker gekleed zijn en iedereen moest zich goed verstoppen. Tijdens een gevecht tussen de vluchtelingen en de ‘begeleiders’ vielen twee mannen uit de boot en mensen van een ander schip waren getuige van deze gebeurtenis. Met helikopters en boten arriveerde de kustwacht en zo eindigde mijn tweede poging om een veilig land te bereiken.

Ik had een vriend die in Engeland woonde. Ik legde hem de situatie uit en vroeg hem om hulp. Het kostte vijf maanden om voldoende geld te verzamelen, weer mijn rugzak te pakken en de bittere smaak van het afscheid opnieuw te proeven.

Het was nacht, er waren weer vluchtelingen en we dreven in een klein scheepje langs een andere vaarroute. Wij werden opnieuw beneden in het ruim verborgen. Ik werd bang toen ik boven een paar containers zag, omdat ik slechte verhalen had gehoord over het misbruik van containers. Snel vielen de gelukzoekende bootvluchtelingen in slaap maar het lukte mij niet. De vlucht leek me te gevaarlijk om te gaan slapen. Mijn gedachten gingen naar Europa, de bakermat van democratie, vrede en vrijheid.

Het werd steeds warmer. Wij hadden dorst maar er was geen druppel drinkwater beschikbaar. De brutale ‘begeleider’ zei: ‘Jullie kunnen zeewater drinken. Dit is toch geen hotel. We zijn in de territoriale wateren en binnenkort bereiken we de bestemming. In het belang van iedereen is het noodzakelijk om stil te blijven zitten’.

De ‘begeleiders’ werden steeds boos op kinderen die huilden. Ze hadden dorst en ze wilden geen zeewater drinken. Toen werd er gezegd:’ Gezinnen met kinderen snel en stil naar boven!’ Ik dacht dat het goed was voor hen maar dat was niet zo. Ze werden naar de containers geleid.

Ik werd waker van geblaf. Ik hoorde de stem van een anderstalige en in de verre verte zag ik de kust. Iemand zei:’ Iedereen naar boven!’ Er stonden politieagenten met honden op ons te wachten. Ik zag daar niemand meer van de gezinnen die eerder naar boven geroepen waren. Later hoorde ik dat toen de agenten de containers gingen controleren, ze daar alleen maar de lijken van die gezinnen terug vonden.

Hun lichamen bereikten wel de kust van Europa maar hun dromen over een leven zonder oorlog en geweld bleven dromen.

Het is weer nacht maar nu een nacht in Nederland. Ik zit hier mét mijn gezin maar zónder mijn bejaarde moeder. In eenzaamheid ging ze dood zonder dat ik voor haar iets kon betekenen, zonder dat ik nog een blik van blijheid in haar lieve ogen en een glimlach van tevredenheid op haar droge lippen had gezien.